Cross-overs in de kunst: Joost Hoekstra  

Kunstenaars die de gebaande paden verlaten en het avontuur aangaan, ontwikkelen vaak spannende cross-overs. Door zich op een totaal ander medium te richten dan waartoe ze zijn opgeleid, krijgt hun werk een nieuwe dimensie. Joost Hoekstra kreeg zijn opleiding tussen 1977 en 1980 aan de Afdeling Schilderen van de AKI in Enschede. Na zijn opleiding sloeg hij gaandeweg een heel ander pad in en ging hij meer driedimensionaal werken. In 1990 had hij een museale tentoonstelling in Gemeentemuseum Helmond, waar hij voor het eerst ook enkele kartonnen sculpturen toonde; de ommezwaai van schilder naar beeldhouwer was in gang gezet. 

Door Etienne Boileau

In zijn huidige reliëfs en driedimensionale beelden zoekt Hoekstra (Haarlem, 1955) voortdurend naar nieuwe vormen en ritmes, waarvan de laatste soms tegengesteld zijn aan elkaar. Verwondering en alledaagse schoonheid zijn een leidraad voor hem. In een uitgebreid interview op zijn atelier in Amsterdam spreken we over zijn werk en zijn meervoudige inspiratiebronnen.

Heeft jouw opleiding aan de AKI nog steeds invloed bij het maken van je huidige reliëfs?
“Jazeker. Ik kom uit de richting van de Nieuwe Figuratie. Ik heb les gehad van Reiner Lucassen, Alphons Freijmuth en Jan Roeland. In die Nieuwe Figuratie werden vele stromingen gecombineerd. Figuratief en abstract naast elkaar, enz. Het ging om meerduidigheid. Die opleiding aan de Afdeling Schilderen van de AKI heeft dat in mij vrijgemaakt; dat stromingen zich niet alleen lineair ontwikkelen maar dat er meerdere zijpaden en dwarsverbanden mogelijk zijn. Denk aan mensen als Schoonhoven, Brusselmans, Leger, Klee, Picasso, Brancusi, en Fontana. Schoonhoven, de belangrijkste vertegenwoordiger van de Nulgroep, is intuïtief naar die monochrome, witte reliëfs toegegroeid. Daarin speelt het ritme van horizontale en verticale lijnen de belangrijkste rol.”

Maar je werk vertoont toch niet alleen verwantschap met dat van de Nulgroep?
“Nee, zeker niet. In mijn werk verwijs ik naar diverse stromingen. Als generalist lees ik veel kunstboeken en laat ik mij visueel beïnvloeden door de wereld van de kunstgeschiedenis, volkskunst, etnografica, architectuur enz. Ik sta in de lijn van een lange traditie van vele kunstenaars, maar uiteindelijk trek ik mijn conclusies en ga mijn eigen gang.”

Waar gaat je werk over?
“Mijn werk gaat over de alledaagse realiteit, waar het spel van licht en schaduw voor voortdurende verandering zorgt. Uit die realiteit pak ik dingen op zoals ritme, contour, herhalingen, licht en schaduw. Dat isoleer ik en bouw het verder uit naar een geordende, geconcentreerde vorm. De discussie `abstractie of figuratie’ negeer ik.

Op wat voor manier evolueerde je werk zich de afgelopen jaren?
“Ik was oorspronkelijk een colorist, werkte tot twintig jaar geleden veel met kleuren. Maar vergis je niet, dit wat ik nu doe met dat vele grijs en zo is veel moeilijker. Dit werk heeft meer karakter. Kleur leidt af van de vorm en heeft een eigen leven. Zodoende is mijn kleurgebruik spaarzaam en ben ik mij steeds meer op vorm en ritme gaan concentreren.”

Wat voor materiaal gebruik je voor je reliëfs en beelden?
“Ik gebruik wc-papier en dat verkleurt. Dat zag ik eerder ook tijdens een tentoonstelling met beelden van Jean Dubuffet; er zaten er een paar bij van papier-maché en die waren helemaal donkerbruin geworden. Daarom zet ik er eerst primer op en daarna gaat er acrylverf over. Die verf meng ik nog met marmerpoeder, anders wordt het uiterlijk van het beeld te plasticachtig. Door die acryl laag blijft het beeld goed. De drager van het beeld is voor mij onbelangrijk. Ik bekijk en bewerk een vorm langdurig met grote concentratie en streef daarbij naar het absolute. Dat proces kan met enkele tussenpauzes van maanden jaren duren.”

 Het werk heeft ook een tactiele, haast sensuele uitstraling. Is dat wat je zoekt?
“Ja, ik wil niet verwijzen naar technische objecten; naar iets dat uit een machine komt. Het werk moet bij mij een zintuiglijke kwaliteit hebben. Denk aan Mondriaan, dat is heel gevoelig werk, die zet lijnen puur uit intuïtie neer. Ik werk ook helemaal intuïtief.”

Hoe ontstaan je beelden?
“Ze ontstaan intuïtief en associatief. Je moet altijd een aanleiding hebben voor een beeld.
Dat kan een eenvoudige vorm als een peervorm zijn. Het begint vaak met een vorm die me aantrekt of die ik afzaag van bestaand werk, als dat me niet bevalt. Ouder werk kan zo een mooie inspiratiebron zijn. Soms zaag ik een beeld dat af is, weer overdwars in stukken en dan ga ik daarop verder. De restjes die ik overhoud als een werk klaar is, kunnen ook als basis dienen voor een nieuw werk. De vormen en betekenislagen dienen zich bij toeval aan; ik zie het maakproces als een avontuurlijke reis.”

Stapel je losse elementen op elkaar, is dat je werkwijze?
“Stapelen vind ik het verkeerde woord. Ik zoek veel meer naar ritmes, maar ook naar chaos,
en het liefste kombineer ik die twee. Voor mij is een sokkel net zo belangrijk als het beeld dat erop staat. Ik probeer dingen met elkaar te combineren. Zoals geometrische vormen die ik ook weer enigszins rond probeer te maken; er meer organisch uit wil laten zien. Ik zoek in mijn werk altijd naar een combinatie van het concrete en het organische. En dat uit zich op verschillende wijzen. Zo’n concrete vorm komt vaak uit de hoek van de constructivistische kunst. Ik was al vroeg bezig met het vertalen van ruimte naar het platte vlak en op een natuurlijke wijze heeft zich dat ontwikkeld naar reliëfs en ruimtelijke beelden.”

Dat Etnografica je boeien zie ik zeker in je beelden terug, maar er is toch meer?
“Klopt, Ik heb enkele etnografische voorwerpen, daar put ik inspiratie uit. Maar ik hou me ook bezig met Middeleeuwse kunst; bezoek daarvoor vaak het Catharijne Convent in Utrecht en het Rijksmuseum. Ook architectuur boeit me mateloos. Ik koop veel kunst- en architectuurboeken, ben een reiziger in mijn hoofd. Voor mij kan alles een motief zijn: ik ben een alleseter. Zelfs de deurknop of een stoel kan een onderwerp zijn. Of de ritmes van de balkonnetjes uit de Amsterdamse School; het ene steentje iets naar achteren gemetseld en het andere weer naar voren, waardoor je een fraaie schaduwwerking krijgt. Dat soort dingen boeien me. Moderne architectuur boeit me ook: bij Mies van der Rohe ging het onder andere om de diepte van de kozijnen, waarmee hij schaduwwerking kon creëren. En dan die Middeleeuwse beelden die oorspronkelijk beschilderd waren, vind ik ook fantastisch. In de loop der tijd is daar de verf weer van verdwenen.”

Als ik jouw werk zie moet ik ook denken aan de kapel Notre Dame du Haut bij Ronchamps van Le Corbusier.
“Dat zie je goed. Ik hou veel meer van Le Corbusier dan van De Stijl. Le Corbusier is net iets speelser, met name door die rondingen die hij toepast in zijn ontwerpen. Ik ben ook wel gek op De Stijl, maar het is minder levendig en te protestants. In mijn werk probeer ik iets tijdloos te raken. Mijn voorkeur gaat ook naar het zestiger jaren werk van Daan van Golden en naar het werk van René Daniels; dat blijft overeind. Sigmar Polke is ook een heel belangrijke inspiratiebron geweest. Hij gebruikt het toeval net als ik waar mogelijk. Die beïnvloeding gaat eigenlijk voor een groot deel onbewust.”

Je noemt jezelf schilder, maar eigenlijk ben je toch meer beeldhouwer?
“Klopt misschien wel, al teken ik wel af en toe. Maar dan meer een soort snelle schetsen om een idee te krijgen hoe een beeld gaat worden voordat ik ergens het mes inzet.
De sokkel is bij mij een onderdeel van het werk. Is bijna altijd van hetzelfde materiaal en je kunt ‘m verwisselen en als onderdeel voor een beeld gebruiken. Wat je nu ziet staan aan beelden lijkt of het allemaal heel definitief is, maar dat is het niet. De vorm kan ook nog steeds veranderen. Ik werk meestal met losse delen, die ik stapel. Kijk gewoon wat het beste werkt en waar zo’n onderdeel weer goed op aansluit. Sommige vormen komen uit de etnografica, andere uit de geometrie, weer andere ontstaan spontaan. In essentie schilder ik met licht. Ook bij mijn werk op papier maak ik veelvuldig gebruik van licht en schaduwwerking onder andere door het verhogen van lijnen en stippen.”

Je hebt ooit gezegd: “In mijn werk gaat het om kijken”. Wat bedoelde je daarmee?
“Het gaat me om het observeren hoe het licht werkt. De stand van de zon, de dagelijkse veranderingen in het licht als de dag verstrijkt en de verandering die vormen daardoor ondergaan. Daar hou ik me bij voorkeur mee bezig.”

Etienne Boileau © 2019

www.joosthoekstra.nl

Ritme in Beeld
6 juni t/m 19 juli 
Galerie Arttra
www.arttra.com